Status en rechtspositie

In de Akkoorden van de RTC (Ronde Tafel Conferentie) in 1949 was geregeld dat inheemse KNlL-militairen na demobilisatie van het KNIL het Indonesische staatsburgerschap zouden kunnen krijgen en dat Indonesië verantwoordelijk zou zijn voor de uitbetaling van de pensioenen en andere financiële voorzieningen aan het gewezen personeel van het KNIL. De Molukkers werden dus aanvankelijk in Nederland ook als Indonesisch staatsburger ingeschreven, hoewel de grote meerderheid van de Molukkers nooit om dat staatsburgerschap heeft gevraagd.

Op 1 augustus 1958 trad in Indonesië de nieuwe nationaliteitswet in werking, die verlies van staatsburgerschap voorzag bij gebreke van aanmelding binnen 5 jaar. Later werd deze termijn nog eens verlengd, maar het aantal aanmeldingen onder de in Nederland wonende Molukkers bleef gering. Pas in 1968 kregen de Nederlandse gemeentebesturen de aanwijzing om die Molukkers die noch de Indonesische noch de Nederlandse nationaliteit wensten, als staatloos in te schrijven in het bevolkingsregister.

Met de pensioenen van de ex-KNlL-militairen heeft zich iets dergelijks voorgedaan. Na hun ontslag uit militaire dienst bij aankomst in Nederland werden de Molukkers naar de Indonesische autoriteiten verwezen voor hun aanspraken op pensioenuitkeringen. Minder vanzelfsprekend werd het Nederlandse standpunt toen in 1955 bleek dat Indonesië niet reageerde op enige honderden aanvragen om betaalbaarstelling van pensioenen en andere uitkeringen.29 De ex-KNlL-militairen kregen dus geen pensioenuitkeringen. In 1959 bracht de Commissie Verweij-Jonker ook daarover een advies uit. Volgens deze commissie zou het wenselijk zijn een systeem van onderstand voor gepensioneerden uit te werken, naar analogie van de regeling voor Nederlandse ex-KNlL-militairen. Dat zou niet met terugwerkende kracht hoeven, want de Nederlandse overheid had immers alle kosten van verblijf van de Molukkers in Nederland betaald.

Per I januari 1964 is een dergelijke pensioenvervangende regeling ingegaan en deze regeling werd in 1977, bij het in werking treden van de zogenaamde faciliteitenwet omgezet in een, gelijke, uitkering krachtens de Garantiewet Militairen KNIL.30 In 1978 constateert de Nederlandse overheid dat het beleid met betrekking tot de pensioenuitkeringen weliswaar formeel-juridisch juist is geweest, maar psychologisch onjuist en voor de Molukse ex-KNlL-militairen discriminerend in vergelijking met het Nederlandse ex-KNIL-personeel. In de loop van de jaren tachtig zijn maatregelen getroffen om bij wet alsnog gederfde pensioenen voor de periode mei 1956 (invoering van de zelfzorgregeling) en januari 1964 (inwerkingtreding pensioenvervangende uitkeringsregeling) aan pensioengerechtigden te doen toekomen.

In vergelijking met andere allochtonen in Nederland die niet de Nederlandse nationaliteit bezitten, is de rechtspositie van de Molukkers in Nederland goed te noemen: dat deel der Molukkers dat de status van staatloos burger in Nederland bezit, heeft dezelfde rechten en plichten als Nederlandse burgers met uitzondering van het actief en het passief kiesrecht en de militaire dienstplicht. De op 1 januari 1977 in werking getreden faciliteitenwet legt dit nog eens officieel vast: hoewel zij niet het Nederlands staatsburgerschap bezitten zullen zij ‘als Nederlander behandeld worden’. Inmiddels is bovendien de Grondwet gewijzigd, waardoor het mogelijk is dat ook in Nederland wonende niet-Nederlanders actief en passief kiesrecht verkrijgen bij gemeenteraadsverkiezingen.

Een bijzonder probleem bij de pro-RMS-gezinde Molukkers in Nederland is, dat zij zich gerechtigd voelen om binnen hun politieke organisaties eigen ordediensten, op militaire leest geschoeid, op te richten en te laten functioneren. Het Nederlandse beleid ten aanzien van deze ordehandhaving in eigen kring is aanvankelijk nogal meegaand geweest; ze heeft deze ordediensten in feite lange tijd oogluikend toegelaten. De overheid laat er op papier geen twijfel over bestaan dat ‘de Nederlandse rechtsorde geen ruimte laat voor de uitoefening van een ander openbaar gezag dan het Nederlandse in Molukse woonwijken en groepen’. Daarnaast constateert dezelfde Nederlandse overheid in de nota van 1978 echter impliciet dat deze taak door de politie in het verleden is verwaarloosd en dat meer inspanningen, personeel en voorzieningen gecreëerd zullen moeten worden om een efficiënte ordehandhaving te realiseren. Door buitenstaanders (onder meer door Baudet, 1977) is meermalen de suggestie gedaan daarbij vooral aandacht te besteden aan verbetering van kwaliteit en specifieke training.

Demonstratie van oud KNIL-militairen in Den Haag

Eind 1985 vonden de eerste gesprekken plaats tussen de Nederlandse regering en vertegenwoordigers van de Molukse gemeenschap. Premier Ruud Lubbers verklaarde zich bereid tot deze serie gesprekken als uitdrukking van ‘de lange gezamenlijke geschiedenis van Molukkers en Nederlanders’ en verzweeg niet dat de laatste vijfendertig jaar de Molukkers aanleiding hadden gegeven tot wantrouwen.
De Nederlandse regering erkent, ‘dat wellicht nog meer uitdrukking had kunnen worden gegeven aan de waardering voor de vele diensten die deze ex-KNIL-militairen in het verleden aan Nederland hebben bewezen’.

Van Molukse zijde, vertegenwoordigd door de Badan Persatuan, werd gestreefd naar een bewuste inhaaloperatie om de oude pijn van de ex-militairen te verzachten en zo mogelijk te compenseren. Besloten werd om in 1986 een herdenking te laten plaatsvinden van het feit, dat vijfendertig jaar geleden onder de zorg van de Nederlandse regering bijna 4.000 Molukse KNIL-militairen met hun gezinnen naar Nederland kwamen. Bij deze herdenking zou als levend monument gestalte worden gegeven aan de opbouw van een museum over de Molukse geschiedenis. Dit museum zou kunnen dienen als stimulans voor een eigentijdse ontwikkeling van Molukse kunst en cultuur in Nederland. Tevens zal aan elk van de voormalige KNlL-militairen of hun weduwen, een jaarlijkse uitkering van f 2.000,- na aftrek van belasting en premies worden toegekend. Dezelfde personen kunnen in aanmerking komen voor een herdenkingspenning.

Op 21 april 1986 wordt een gezamenlijke verklaring ondertekend door de Nederlandse overheid en de Badan Persatuan met betrekking tot bovengenoemde kwesties. Ook andere nijpende kwesties komen in de gezamenlijke verklaring aan de orde, met name huisvesting en werkgelegenheid. De overheid zal in de komende jaren extra aandacht en inspanningen gaan verrichten voor een verbetering van de situatie op dit gebied. Op 25 november 1986 was het zover. In de plechtige entourage van de Ridderzaal op het Haagse Binnenhof reikt koningin Beatrix de eerste herdenkingspenningen uit aan een aantal Molukse ex-KNIL-militairen.

In een emotievolle speech, die meer het karakter droeg van een preek, betitelt dominee Metiary als voorzitter van de Badan Persatuan de regering Lubbers als een instrument in Gods hand, ‘die ons de helpende hand toesteekt om ons uit de diepe dalen en ravijnen te trekken, om te komen op de rechte weg, ook al bevinden zich voor ons nog zovele hoge bergen en diepe dalen waarlangs wij moeten gaan’. Met deze daad heeft de Nederlandse regering een stuk wantrouwen weggehaald bij de Molukse gemeenschap en na 35 jaar het eergevoel van de ex-soldaten en hun gezinnen recht gedaan.